BD.8541

26 juni 1963

   Het geloof aan God in Jezus Christus


Het is alleen nodig dat u in Mij gelooft en de weg naar Mij neemt als u in nood verkeert, dat u als kinderen uw toevlucht neemt tot de Vader, die u zal behoeden in iedere geestelijke en aardse nood omdat u zich aan Hem toevertrouwt. Steeds weer leg Ik er de nadruk op, dat u zich alleen maar met Mij moet verbinden in gedachten, door het werkzaam zijn in liefde en door gebed - en waarlijk, u kunt niet meer verloren gaan omdat de band met Mij u ook mijn hulp verzekert om vrij te worden van mijn tegenstander en weer terug te keren tot Mij, van wie u eens bent uitgegaan. Weliswaar kan u een God en Schepper niet bewezen worden - u moet in Hem geloven, maar bent u daartoe gewillig, dan ziet u in alles wat u omgeeft vanzelf de bewijzen die van Mij getuigen. U kunt al door nadenken tot het geloof aan Mij komen.

Ik wil alleen dat u niet onnadenkend door het leven gaat, dat u niet alleen aandacht schenkt aan de wereld en gelooft dat uw aardse leven het doel is in zichzelf. U moet uzelf steeds weer afvragen, waarom en waartoe u op de wereld bent - om dan ook de gedachten aan een God en Schepper op te pakken die steeds weer als golven om u heen draaien. Want dit is de zin en het doel van uw aardse leven, dat u inziet dat er een God en Schepper is en verlangt zich met Hem in verbinding te stellen.

Dan zal deze God en Schepper u ook vastpakken en eeuwig niet meer laten vallen. Hij zal u ook de kennis doen toekomen over Jezus Christus, uw Verlosser. Want tot Hem moet u gaan opdat u uw zwakheden verliest, opdat uw weg omhoog verzekerd is. Want al onderkent u Mij wel, u zou toch te weinig wilskracht hebben om ernstig op Mij aan te sturen, omdat u daartoe te zwak bent als gevolg van uw zonde van de afval van Mij van weleer. En opdat uw wil versterking ondervindt is de mens Jezus aan het kruis gestorven, om voor u de genaden van een versterkte wil te verwerven.

Ik zelf kwam u te hulp in uw grote geestelijke nood die het gevolg was van uw oerzonde. En Ik zelf volbracht in de mens Jezus het verlossingswerk om uw schuld te delgen. Nu zal ook voor u de terugkeer tot Mij mogelijk worden als u Jezus Christus vraagt om kracht, als u Hem uw zondeschuld aan Zijn voeten legt en de ernstige wil toont om terug te keren tot de Vader, die in Jezus Christus Zijn intrek had genomen, die zich met Hem verenigd heeft tot in alle eeuwigheid. En of u nu gelooft in God als Schepper en Verlosser, nooit zal deze God gescheiden van Jezus Christus in te denken zijn, want God en Jezus zijn één, alleen heeft God zich bediend van een menselijk lichaam dat door de mensen Jezus werd genoemd, dat echter Mij in alle volheid in zich droeg.

Ik heb alles geschapen, uit Mij kwam ook de menselijke vorm Jezus voort die Ik zelf tot omhulsel koos om onder de mensen te kunnen vertoeven. U mensen bent ook uit mijn wil voortgekomen, maar u scheidde u eens vrijwillig van Mij. Want de verbinding met Mij wordt alleen door de liefde tot stand gebracht, maar u gaf haar eens vrijwillig prijs. Daarentegen was de mens Jezus met liefde doorstraald en had dus mijn oer-substantie in zich, want die is liefde. Dus moest Hij zelf in Zijn wezen God zijn. En alleen Zijn uiterlijk omhulsel was menselijk, tot Hij ook dat had vergeestelijkt, zodat het zich met Zijn goddelijke ziel kon verbinden en er zo niets menselijks meer overbleef toen Jezus het verlossingswerk had volbracht.

Wie daarom Mij in Jezus heeft herkend, die is ook de duisternis ontvlucht, want dan trekt het Licht zelf hem omhoog. Want Ik zelf ben dat Licht en door de mens Jezus straalde dat Licht naar de aarde omdat het deze mens geheel en al vervulde. U allen wil Ik deze lichtstraal graag toezenden, maar eerst moet uw hart zich voor Mij openen. U moet uw gedachten richten tot Hem, die u heeft geschapen. De wil daartoe moet u vrij uit uzelf laten opkomen. Dan echter zult u ook gegrepen worden door mijn barmhartige liefde en dan wordt alles gedaan om u het juiste inzicht te doen toekomen over Jezus Christus. En erkent u Hem als Gods Zoon en Verlosser van de wereld, die één is geworden met Mij, dan kunt u voor eeuwig niet meer verloren gaan.

 

Amen

 



 

BD.8770

4 maart 1964

Er zijn eeuwigheden nodig geweest voor het scheppingsproces


Het scheppingsproces was geen daad van een ogenblik, ofschoon Mij daar waarlijk de macht niet toe ontbrak. Het doel van de schepping zou echter niet gehaald zijn omdat dit proces een langzame ontwikkeling vanuit de diepte naar omhoog moest waarborgen en zich daarom over eindeloze tijden uitstrekte. En het moet u mensen daarom ook begrijpelijk zijn, dat de voorstelling ervan in de schrift, in het boek van de vaderen, u deze scheppingsdaad in beelden weergeeft, omdat mensen die het nog aan dieper inzicht ontbreekt, niet in staat zouden zijn de juiste ontwikkelingsgang te begrijpen en zij alleen daarover onderricht moeten worden dat de schepping eens uit mijn hand is voortgekomen, dat ze het werk van mijn wil en mijn macht was en is.

Wie probeert dieper door te dringen, zal ook tot een dieper inzicht komen. En het is voorlopig alleen nodig te weten dat er een Macht is die alles liet ontstaan wat de mens om zich heen ziet - en ook scheppingen die hij niet kan zien. Want voordat hem de diepere samenhang verklaard kan worden, moet hij op de hoogte zijn van het allereerste begin van datgene, wat uit Mij als liefdeskracht werd uitgestraald als zelfstandige wezens. En hij moet kennis hebben van de afval van deze wezens en de grote oerzonde waarmee nu deze wezens belast waren. Dan pas kan hem ook het ontstaan van de schepping en het proces van terugvoeren door deze schepping verklaard worden. Wie echter nu nog een niet ontwaakte geest heeft, die houdt aan dode letters vast. En hij zal nooit duidelijkheid verkrijgen, omdat hij ook niet voor onderrichtingen van geestelijk ontwaakte mensen ontvankelijk is.

Elk scheppingswerk had eindeloos lange tijden nodig voor de eerste voorontwikkeling, wat echter steeds het geestelijke betreft dat in een scheppingswerk een hogere trede moet bereiken. Het was zo diep gevallen dat het ook eeuwigheden nodig had om weer hogerop te geraken in de scheppingen van de meest uiteenlopende aard, vanuit de primitiefste vorm naar prachtig gevormde werken, ontstaan door mijn wil om dat geestelijke op te nemen en het de weg omhoog mogelijk te maken. En zo was ook het scheppingswerk "aarde" in het begin slechts een opeenhoping van de meest onrijpe geesten, wier substanties zich langzaam verdichtten tot een vorm, een massa die nog geen vaste materie genoemd kon worden, maar als basiselementen waren te beschouwen, zonder vorm, maar met een enorme werking van kracht, want ze bevatten het geheel ongetemde geestelijke. Maar mijn wijsheid verdeelde alles in juiste mate en gebruikte elk element voor mijn scheppend werkzaam zijn, zodat er afzonderlijke vormen tevoorschijn kwamen die hun bestemming, gebonden aan het doel, moesten nakomen en dus zo de langzame opbouw van zichtbare scheppingswerken begon, die zich over eindeloos lange tijden uitstrekte, tot dan de aarde al een plantengroei kon laten zien en er steeds meer rijp geworden geestelijks in die scheppingen kon verblijven, dat de positieve ontwikkelingsgang nu aflegde in die plantenwereld. En nu volgden de eerste levende wezens. Scheppingen die al een activiteit, al is het ook nog zo'n geringe, konden verrichten, die hun volgens de natuurwet was opgedragen.

En weer vergingen er eindeloze tijden vanaf de ontwikkeling van deze nietige levende wezentjes tot de dierenwereld, die steeds grotere en sterkere vormen behelsde, waarin reeds veel van het bijeengebrachte geestelijke zich verenigd had om weer de taak te vervullen: de aarde bruikbaar te maken voor de laatste kroon op het werk van de goddelijke schepping. Voor de mens, die al die voorstadia had moeten doorlopen en van wie nu zijn ziel is samengesteld uit al die partikeltjes die eens deel uitmaakten van een gevallen oer-geest en uiteengevallen door alle scheppingswerken moesten gaan om zich op deze manier weer langzaam positief te ontwikkelen.

En bijgevolg kon de mens niet geschapen zijn bij de "schepping van de aarde" - zoals alle scheppingswerken niet het werk van een ogenblik mijnerzijds geweest zijn, juist omdat de langzame opwaartse ontwikkeling eraan vooraf moest gaan, daar anders het hele scheppingswerk zin- en doelloos geweest zou zijn. Want het was niet omwille van Mij zelf, maar ter wille van mijn gevallen schepselen ontstaan en het moest dus ook een doel vervullen: dit gevallene naar Mij terug te voeren. En toch was elk scheppingswerk mijn gedachte die Ik buiten Mij plaatste, die steeds dan verwezenlijkt werd wanneer er een nieuwe vorm voor het geestelijke nodig was dat een bepaalde graad van rijpheid bereikt had om de ontwikkelingsgang voort te kunnen zetten. En zo zijn dus de verschillende scheppingen periode gewijs ontstaan. De plantenwereld was pas dan nodig, toen de wereld van de gesteenten wat van het geestelijke vrijgaf dat nu een nieuwe andere vorm nodig had in een minder zwaar omhulsel. En evenzo ontstonden de kleine en kleinste levende wezens aansluitend op de schepping van de plantenwereld.

En Ik alleen wist wanneer het ene na het andere nodig was. En Ik wist ook hoe lang de grotere levende wezens, de dieren van laag tot aan het niveau van de pre-adamieten, tijd nodig hadden om de zielensubstanties die in hen belichaamd waren, rijp te laten worden. En zo wist Ik ook wanneer de tijd gekomen was dat van het geestelijke wezen zijn aparte deeltjes bijeen waren gekomen om zich als ziel in de laatste vorm te kunnen belichamen. En toen bracht Ik wederom een scheppingswerk voort - de mens, die zo vernuftig van aard is dat een rijp worden tot aan zijn laatste voltooiing in deze uiterlijke vorm mogelijk is. En ook deze schepping van de mens ligt eindeloze tijden achter u, die u mensen niet vermag vast te stellen, want uw begrip van tijd is nog begrensd. Mijn werk van het terugvoeren duurt echter al eeuwigheden. En ofschoon er vóór de mens eeuwige tijden zijn verlopen, voordat de aarde zo ver was met al haar scheppingswerken dat de mens haar nu in bezit kon nemen ten gunste van zijn rijper worden, is toch ook dit tijdstip al lang geleden omdat zich periode gewijs steeds weer grote omwentelingen en veranderingen op de aarde voltrekken, die een berekening van de duur van het bestaan van de aarde en dat van de mensen onmogelijk maken.

Maar zoveel is zeker, dat u mensen in mijn heilsplan van eeuwigheid pas dan een juist inzicht zult kunnen verkrijgen, wanneer u zelf de daarbij behorende graad van licht bereikt hebt. Want eerder kunt u zich niet boven uw verstandelijk denken uit, tijden voorstellen waarop het begrip "eeuwigheden" kan worden toegepast. En zolang als uw geest nog niet gewekt is, moet u door middel van beelden iets begrijpelijk worden gemaakt. Pas voor de ontwaakte geest is het mogelijk dieper te schouwen, maar ook de laatste wijsheden zal hij pas kunnen bevatten als hij het lichtrijk betreden heeft, als hem alles kan worden onthuld, omdat hem dan ook alles begrijpelijk zal zijn.

 

Amen

 



 




BD.8235

9 augustus 1962

Heeft de mens zich ontwikkeld of werd hij nieuw geschapen?


Er kunnen geen tegenstrijdigheden zijn in het geestelijke goed dat u door Mij zelf ontvangt en dat mijn geest u doet toekomen door hen die in mijn dienst staan. Die de opdracht hebben, de zuivere waarheid van Mij aan de medemensen door te geven en mijn woord uit te dragen dat u opheldering moet geven. Want Ik wil de geestelijke duisternis waarin de mensen wandelen, verlichten - vooral wanneer u zelf opheldering verlangt.

Het scheppingswerk aarde had eindeloze tijden nodig om te worden tot dat wat ze nu is, een scheppingswerk dat voor de mensheid de laatste voltooiing brengen moet. In deze eindeloos lange tijd zijn de in kleinste deeltjes opgeloste oergeesten door talloze scheppingswerken gegaan om zich steeds hoger te ontwikkelen. En het verstarde geestelijke kwam langzaam tot leven, zoals Ik het u al vaak geopenbaard heb. Het legde de eindeloos lange weg in de toestand van de gebonden wil af, dat wil zeggen: alle scheppingswerken volbrachten de bestemming die Ik ze had toegewezen. Geen van de gekluisterde wezens kon over zichzelf beslissen, zij ontwikkelden zich langzaam verder en er werden steeds nieuwe vormen geschapen voor iedere graad van rijpheid voor het opwaarts strevende geestelijke. De stenen-, planten- en dierenwereld was oneindig veelvoudig in haar vormen, en alle waren bezield door de partikeltjes van die gevallen oergeesten die zich steeds meer aaneensloten. Die tenslotte tot kleinere en grotere levende wezens werden die zich bij het verlaten der vormen weer verenigden, en uiteindelijk in vormen ingelijfd werden die reeds meer op de vorm van een mens leken.

Die gehele lange weg van ontwikkeling stond onder mijn wet, dat wil zeggen: volgens de wet der natuur speelden zich alle gebeurtenissen af in deze schepping, die door mijn wil was ontstaan. De oergeesten hadden door hun val in de diepte hun zelfbewustzijn verloren. Maar eenmaal zullen zij dat zelfbewustzijn terug ontvangen om zich in de laatste vorm, als mens, te kunnen belichamen en de weg van ontwikkeling ten einde te brengen. De laatste vormen in een toestand van gebonden wil werden daarom steeds "mensachtiger", maar zij bevonden zich nog niet in het stadium van het zelfbewustzijn. Zij handelden instinctief volgens mijn wil, ofschoon zij reeds functies konden uitoefenen welke op die van mensen geleken. Maar zij waren nog niet tot denken bekwaam, verstand en vrije wil ontbrak hun, en zo waren zij zich niet bewust van verantwoordelijkheid. Zij werden door geestelijke intelligenties tot hun doen gedreven, zoals alles wat een vorm heeft onder het gezag van geestelijke verzorgers staat, die mijn wil volgens de wetten der natuur op deze gekluisterde wezens overdragen. En de tijd kwam waarin de rijp geworden geesten de vrije wil teruggegeven kon worden, waardoor zij nu beproefd konden worden of zij weer tot Mij wilden terugkeren of bij mijn tegenstander wilden blijven. En voor deze oergeesten schiep Ik de vorm van de mens.

Mijn wil heeft alle scheppingswerken en in het bijzonder de steeds groter gevormde levende wezens laten ontstaan, doordat mijn gedachten tot vorm werden. Daarom waren deze levende wezens in de grootste verscheidenheid van vormen aanwezig. Maar elke vorm was anders. Er waren de meest verschillende soorten van allerlei aard die geen overeenkomst met elkaar hadden en zich steeds voortplantten maar steeds dezelfde schepsels bleven. Toen de vorm van mens nodig werd voor de eerste zo ver tot rijpheid gekomen oergeesten, schiep Ik weer een scheppingswerk dat waarlijk ook een meesterwerk in mijn gehele schepping was. Een wezen dat wonderbaarlijk samengesteld was en naar mijn wil geschapen om zijn opdracht op aarde te kunnen vervullen, dat Ik geschapen heb en dat zich niet uit de reeds aanwezige scheppingen ontwikkeld heeft. Want deze vorm zou een oergeest bergen, een door Mij eertijds voortgebracht wezen dat mijn "evenbeeld" is geweest en dit nu weer moest worden. En daarom moest het met verstand, vrije wil en zelfbewustzijn uitgerust zijn. En dat ontwikkelde zich niet langzaam uit de dierlijke wezens maar werd aan de vorm van de mens toegevoegd toen de oergeest bezit nam van die eerste vorm, en ook aan ieder mens als behorend bij zijn ziel, wanneer deze als "goddelijke adem" de mens bij zijn geboorte tot leven wekt.

De mensen planten zich dan wel voort volgens mijn wet van de natuur, maar zij zullen steeds dezelfde schepselen blijven zoals de eerste werkelijke mens Adam is geweest. Zij zullen niet in andere schepsels veranderen, want deze verandering zal steeds een daad zijn van de ziel, die Mij eerst nog weerstrevend kan zijn, maar in de tijd als mens tot hoogste voltooiing kan komen. Het menselijk lichaam echter zal blijven zoals Ik het geschapen heb, toen de ziel van Adam het in bezit nam. Weliswaar heeft het scheppen van de aarde met alles wat in, op en boven de aarde is en van alle dode en levende dingen een eindeloos lange tijd nodig gehad, maar voor het gevallen geestelijke was er als het ware aan de periode van opwaartse ontwikkeling een einde gekomen, toen alle deeltjes van een oergeest zich weer verzameld hadden en het laatste proces van de terugkeer tot Mij begon.

Want deze weg over de aarde als mens eiste van Mij ook een nieuw scheppingswerk, een vorm die aan alle eisen voldeed om de laatste proef in vrije wil te kunnen doorstaan. De mens kan zich dus als een bijzonder scheppingswerk van Mij beschouwen, want hij is het enige wezen op aarde dat begaafd is met onderscheidingsvermogen en een vrije wil als teken van zijn goddelijke afkomst. En daardoor is hij ook in staat een God en Schepper boven zich te erkennen die hem het leven gaf. Juist daarom kan hij ook de laatste voleinding op deze aarde bereiken, als zijn vrije wil dat ernstig nastreeft.

 

Amen

 



 

BD.4488
17 november 1948
Hemel en hel


Wie zich aan Mij geeft, laat Ik eeuwig niet meer vallen. Maar wie volhardt weerstand te bieden tegen Mij, bevindt zich in groot gevaar de kracht van mijn liefde te moeten ontberen en in zijn oersubstantie te verharden, een uitermate kwellende toestand die Ik graag wil voorkomen. Deze waarheid nu, die vanaf het begin voor de mensen niet geheim werd gehouden, heeft het begrip "hemel en hel" doen ontstaan, een gelukzalige en een ongelukkige toestand, die in de voorstelling van de mens ruimtelijk begrensd is, tot tenslotte de eigenlijke waarheid - de toestand - in de voorstelling van de mensen afnam en alleen nog de plaats bleef bestaan die door de fantasie in alle kleuren werd afgeschilderd en er daardoor voor veel verkeerde gedachten een plaats werd ingeruimd, zodat de waarheid geheel misvormd is en de mens niet meer weet wat eigenlijk hemel en hel betekent.

Leven en dood zijn hemel en hel. Vlijtige, gelukkigmakende bezigheid in het stralendse licht is leven; krachteloosheid, onmacht en diepste duisternis is dood. En elke toestand kan voortdurend hoger of lager worden, toe- of afnemen, tot het hoogste doel bereikt is, gelukzalige samensmelting met Mij, óf het neerstorten in de diepste diepten, een eindeloos verre verwijdering van Mij. Onvoorstelbaar is de gelukzaligheid, onvoorstelbaar de kwelling en het leed der verdoemden die eeuwigheden smachten en geen kracht meer hebben zich te verlossen. Deze zielen zult u moeten gedenken.

Verkeerd is de leer dat er geen verlossing meer uit de hel bestaat, dat deze zielen voor eeuwig door Mij zijn verdoemd. Niet Ik verdoem hen, maar zij zelf hebben de verdoemenis gekozen. Niet Ik stort hen in de diepte, maar zij zelf hebben op de diepste afgrond aangestuurd. Maar mijn liefde zal niets voor eeuwig in deze verre verwijdering laten en daarom bestaat er ook een verlossing uit de hel, omdat Ik ook voor deze wezens ben gestorven aan het kruis en hun schuld op Mij nam omdat mijn liefde groter is dan mijn toorn, dan mijn gerechtigheid. Ook de hel zal haar laatste slachtoffer moeten loslaten. Dat wil zeggen: ook de meest vaste materie zal eens worden opgelost en het geestelijke daarin zal vrij worden met het doel op te klimmen naar het leven. Want de hel, zoals u mensen die zich voorstelt, bestaat niet als een eeuwig brandende vuurhaard, ze is geen plaats die de verdoemden bevat. De hel is een toestand waarvan de kwellingen niet te beschrijven zijn, een toestand die op aarde daarmee begint dat mensen Mij niet erkennen, dus met Mij breken en zonder de kracht van mijn liefde blijven. Ze leven dan wel nog het lichamelijke leven zonder Mij en ervaren de krachteloze toestand die de verwijdering van Mij met zich mee brengt nog niet als kwelling, doch zodra het lichamelijke leven ten einde is, beginnen de kwellingen: het bewustzijn totaal geen kracht meer te hebben en er toch te zijn.

In het begin is er nog de mogelijkheid, in het hiernamaals de weerstand op te geven als de ziel gehoor schenkt aan de denkbeelden van wetende wezens. Maar slechts zelden worden deze mogelijkheden benut en de ziel zinkt steeds dieper en de verwijdering van Mij wordt steeds groter. De krachteloosheid neemt toe tot uiteindelijke verharding, tot de hernieuwde kluistering in de meest vaste materie. Dan is er een eindeloos lange ontwikkelingsperiode voorbijgegaan, zonder resultaat voor het eertijds in de materie gekluisterde en nu vrije geestelijke, dat als mens uit eigen aandrang ernaar moet streven vrij van elke materiële keten te worden. Dat het nu gefaald heeft, is zijn vrije wil, want Ik laat het waarlijk niet ontbreken aan rechtstreekse aanmaningen en waarschuwingen. Maar de hel heeft een veel grotere aantrekkingskracht dan de hemel en de mens streeft met de grootste ijver toch weer naar de materie die de ziel allang had overwonnen. En die is nu ook zijn lot: ze wordt weer het omhulsel van het geestelijke dat bij zijn laatste wilsproef faalde.

De hel heeft haar poorten wijd geopend en vrijwillig gaan talloze zielen door deze poorten, de duisternis in. De hel zal triomferen. Dat wil zeggen: haar vorst heeft getalsmatig veel succes. Echter, Ik ontwring hem al deze zielen die Ik weer invoeg in de nieuwe schepping en Ik ontneem mijn tegenstander elke macht over dit wezenlijke doordat Ik hem eveneens midden in de aarde kluister. Dat wil zeggen: het meest vaste omhulsel wordt hem als keten gegeven, die hij niet eerder kan verlaten dan dat hij door de wil der mensen weer aan de macht komt, doordat de mensen weer materiële goederen begeren en zich meer en meer van Mij verwijderen. Dan strijdt hij weer om de zielen en deze strijd is toegelaten, opdat de zielen zich waarmaken en kiezen voor Mij of voor hem, want zonder juiste beslissing kan geen mens zalig worden.

 

Amen

 




 

BD.4372
11 juli 1948
Het ware gebed: "Vader, uw wil geschiede"


Geen gebed is vergeefs dat in vol vertrouwen op mijn hulp naar Mij opstijgt. Want dit vertrouwen getuigt van het geloof aan mijn liefde en mijn macht. En door zo'n gebed heeft de mens ook de juiste verhouding tot Mij tot stand gebracht, hij komt tot Mij als een kind naar zijn Vader. Een vader echter weigert zijn kind nooit iets, hetzij dat het kind iets vraagt dat geheel en al nadelig voor hem is, dan zal de vader het beschermen, maar het ook onderrichten, opdat het kind in zijn vertrouwen niet teleurgesteld zal worden. Dit onderricht gebeurt zodanig dat er in de mens vanzelf bedenkingen opkomen of zijn gebed wel passend was, dat hij zelf twijfelt het recht te hebben zo'n verzoek uit te spreken, en dan zal een waar kind steeds aan zijn vraag toevoegen: "Vader, uw wil geschiede"

En Ik zal hem inwilligen wat hem dienstig is en zijn verzoek in een andere vorm vervullen, want mijn liefde zal vervullen en gelukkig maken als Ik op de juiste manier wordt aangeroepen. En daarom moet u steeds de standvastigheid van uw geloof trachten te vergroten omdat dan de vervulling van welk gebed dan ook u gewaarborgd wordt. Vergrote standvastigheid van het geloof zal steeds een verhoogde werkzaamheid in de liefde met zich meebrengen, verhoogde werkzaamheid in de liefde verzekert 'n toegenomen weten en zodoende zal de mens die vaststaat in weten en in waarheid ook niets vragen wat nadelig voor hem is, en bijgevolg steeds vervulling vinden omdat hij gelooft.

Weet, dat u niet anders dan in het juiste denken zult kunnen vaststaan, zo u door de liefde over een juist geloof beschikt en in deze staat een gebed naar Mij opzendt. En denk aan mijn belofte: "Vraag, en u zal gegeven worden, klop en u zal worden opengedaan" En zo mag u altijd uw verlangens aan Mij voorleggen en Ik zal uw geloof nooit verloren laten gaan.

 

Amen




 

BD.6882
30 juli 1957
Eindprofetie - Behoort u tot de mijnen?


Wie zich tot de mijnen rekent weet ook dat de tijd van het einde aangebroken is, dat de mensheid voor een geestelijk en aards keerpunt staat. Want de geest spreekt tot de mijnen en zij kunnen innerlijk door de geest worden aangesproken. Zij vernemen dus direct of als gedachte mijn stem en zij nemen het woord dat hun door mijn boden gebracht wordt en dat van Mij afkomstig is, ook gelovig aan. De mijnen weten dus in welke tijd zij leven. Zij weten dat het laatste uur op de wereldklok spoedig zal hebben geslagen, dat voor talloze mensen op deze aarde de nacht aanbreekt. Dat echter ook een nieuwe dag aanbreekt voor de anderen, voor de weinige die Mij trouw blijven tot het einde, die tot mijn kleine kudde behoren, die Ik dus de "mijnen" noem. Deze hebben dus nog een taak op aarde. Zij moeten ook hun medemensen vertellen wat de aarde te wachten staat. Dat zal niet gemakkelijk zijn. Want hoe overtuigd de mijnen ook zijn van de waarheid van mijn woorden, dus ook van de aankondigingen van het einde en het laatste gericht, de medemensen zullen hun geen geloof schenken maar veel eerder zich onwillig afwenden wanneer tegenover hen melding wordt gemaakt van het laatste gericht.

Maar u die Ik kan aanspreken, u zult steeds weer moeten proberen daarover te spreken dat het door Mij aangekondigde einde niet lang meer op zich laat wachten. Als bewijs daarvan zult u ook moeten wijzen op de natuurcatastrofe die vooraf nog de hele wereld in beroering zal brengen. U moet hen duidelijk maken dat met evengrote zekerheid ook het daaropvolgende einde verwacht kan worden. Want door het natuurgebeuren wil Ik de mensen nog een laatste waarschuwing, een laatste aanwijzing geven, opdat het hun niet zo zwaar valt te geloven wat u hun zegt. Wie zelf in het licht staat moet ook licht laten stralen in de duisternis. Wie zelf in Mij en mijn woord gelooft, moet ook proberen zijn medemensen tot geloof te brengen en in alle liefde op hen inwerken opdat hij niet op weerstand stuit. Daarom zal het natuurgebeuren niet lang meer op zich laten wachten, dient het toch ertoe bij te dragen dat de mensen worden voorbereid op het einde. Ook zult u melding moeten maken van het natuurgebeuren, van mijn ingrijpen waarvan ieder mens kennis zal kunnen nemen. Want het zal van een ontzaglijke omvang zijn en niet als een alledaags gebeuren kunnen worden afgedaan.

U moet onophoudelijk op dat gebeuren wijzen en niet bang zijn er openhartig over te spreken, want het zal plaatsvinden met onomstotelijke zekerheid. En wie door u daarvan heeft vernomen, zal ook gemakkelijker in het door Mij verkondigde einde kunnen geloven. De mijnen moeten dus duchtige medewerkers voor Mij zijn, al bestaat hun werk ook alleen maar daarin om over de komende dingen te spreken. Dan bewijzen zij Mij al een grote dienst. Want Ik wil dat de mensen daarvan weten. Ik kan hun dit echter alleen door de mond van mensen laten weten - wat zij dan kunnen geloven of ook niet. Maar zij hebben dan daarover gehoord en zullen er ook aan denken wanneer de dag gekomen is waarop de hele wereld de adem zal inhouden vanwege het natuurgebeuren dat onzegbaar leed zal brengen onder de mensen die dit zullen beleven.

Vrees niet dat u misleidende voorspellingen verspreidt, maar spreek vrij en openlijk uit wat Ik u zelf heb laten weten en dat u mijn woorden onwankelbaar gelooft. Zij zullen het niet kunnen ontkennen omdat zij spoediger dan zij denken de bevestiging daarvan zullen ervaren. Dit weten moet dan ertoe dienen dat de mensen hun twijfel over de aankondigingen over het einde opgeven, en dan is er al veel bereikt. Want dan kunnen zij zich voorbereiden en dus gered zijn van de afgrond.

 

Amen